Dimensies - Hoofdstuk 19
1-8-1e In het Christendom
In het Christendom bestaat de mens uit geest, ziel en lichaam. Dat deel van de
mens wat in de seculiere psychologie vaak wordt aangeduid met het “onbewuste”
of het “onderbewustzijn” wordt in het Christendom aangeduid met “geest.”
De geest kent functies als “intuďtie”, “geweten”, en “godbewustzijn”.
De ziel kent functies als “voelen”, “willen” en “denken”. Deze functies kunnen
afgeleid worden uit oudtestamentische teksten waarin ziel en geest aan bepaalde
functies worden gekoppeld. In het christendom wordt de geest ook van de ziel
gescheiden. Zo noemt Hebreeën 4:12 de scheiding tussen ziel en geest, en lezen
wij hoe in de lofzang van Maria zij duidelijk onderscheid maakt tussen haar ziel en
geest (Lucas 1:46-47). Ook 1 Tessalonicenzen 5:23 geeft het verschil duidelijk aan.
Na de dood keert de geest terug tot God die haar gegeven heeft (Prediker 12:7),
terwijl de ziel neerdaalt in het dodenrijk. Dit laatste wordt vele malen aangegeven in
het Oude Testament, als er gesproken wordt over neerdalen in het dodenrijk.
Dit slaat op de ziel, niet het lichaam, want dat kent immers geen bewustzijn na
de dood.
Het lichaam is als het ware het tijdelijke omhulsel om te kunnen functioneren in
de natuurlijke wereld. Het lichaam kan niet zonder de ziel functioneren, omdat de
ziel de ware persoon is die in het lichaam huist.
De ziel is de persoonlijkheid van de mens. De ziel maakt een persoon tot wat hij is,
zijn karakter. De scheppingsformule houdt in dat God zijn levensademen (meervoud)
in de mens blies, dit is de geest die God de mens gaf. Door het contact tussen
lichaam en geest werd de ziel gevormd of geproduceerd. Dit is het wat de mens
uniek maakt in de schepping. Dieren en planten hebben geen geest, en kunnen
dus geen contact met God hebben, die Geest is. De ziel heeft het lichaam nodig
om te zien, horen, ruiken, proeven en spreken; om tot kennis van de buitenwereld te
komen. Omdat geest, ziel en lichaam van nature bij elkaar horen (voor de erfzonde
bestond de dood niet) is doodgaan niet natuurlijk. De dood kwam door de scheiding
tussen God en de mens. Deze dood begon in de geest, strekte zich uit tot de ziel, en
bereikte uiteindelijk het lichaam. In de opstanding worden geest, ziel en lichaam weer
één.
In het eerste Bijbelboek, Genesis, wordt er gesproken over de schepping van dieren,
dezen werden tot levende zielen. Op meerdere plekken in de Bijbel is te vinden dat
een dier ook over een ziel beschikt. Het argument wat veel theologen op de vraag wat
en hoe mens en dier nou precies van elkaar verschillen antwoorden dat een dier niet
over een geest zou beschikken, en heeft dus geen intuďtie, geweten, en godbewustzijn.
Bijbelleraren die deze materie hebben uitgewerkt zijn onder andere Watchman Nee,
Jessie Penn-Lewis en T. Austin-Sparks.
Afwijkende opvattingen binnen het Christendom
Diverse bewegingen die hun oorsprong vinden in de Verenigde Staten (vooral binnen
de adventistische stroming) geloven niet dat mensen een onsterfelijke ziel hebben.
Voorbeelden daarvan zijn Jehova’s getuigende Alverzoeningsbewegingen de Gemeente
van God.
1-8-1f In het hindoeďsme
Het hindoeďsme gaat ervan uit dat ieder schepsel zijn oorsprong heeft in het Paramatman,
het opperwezen, het universele, alles omvattende, alles doordringende Zelf, ook Brahman
genoemd. Atman staat dan voor de individuele ziel die onlosmakelijk verbonden, ja in
wezen één is met Brahman, de Kosmische ziel. Door emanatie, activiteiten karma, kan
een ziel drager van de denkende en voelende geest (manas) en/of lichaam (sharira) zijn.
En zich zo in de materiële schepping manifesteren. De wijsheid gekoppeld aan de ziel is
het karmisch schaduwlichaam (geest) van de ziel. Dit emaneren herhaalt zich op basis
van karma en voorbeschikking tot het einde van een kalpa. De individuele ziel die zich
niet bewust is van zijn atman-natuur, wordt Jiva genoemd. Door zich bewust te worden
van het Atman (bewustzijn als zodanig) en zich te identificeren met één en hetzelfde Atman
dat het zelf van alle wezens in de schepping is, wordt de mens zich bewust van zijn
wezenlijke eenheid met Paramatman (het universele zelf). Dit kan omdat het Zelf de
essentie is van alle zielen. Volgens het Hindoeďsme bestaat er dus een wezenlijke
eenheid tussen mens en God, schepsel en schepper, individuele ziel en universele ziel
of jiva en Atman, ofwel Atman en Paramatman. Door dit te realiseren bereikt een mens
de geestelijke volwassenheid, die ook wel verlichting of bevrijding wordt genoemd.
1-8-1g In het boeddhisme
Het boeddhisme ontkent het bestaan van een permanente ziel. Het beschouwt alles als
anatta (pali); ‘niet-zelf’, ‘leeg van zelf’ of ‘zonder zelf’. Het geloof in een essentie of kern
van jezelf wordt geassocieerd met het als waar aannemen van concepten als ‘ik’, ‘mijn’ en
‘mijzelf’. Een van de kenmerken van een heilige in het boeddhisme is dat hij dit niet meer
doet. In het boeddhisme is de weg om een dergelijke toestand te bereiken de meditatie.
1-8-1h In de Egyptische mythologie
In de Egyptische mythologie bestond de ziel van een persoon, of persoonlijkheid, uit
meerdere elementen. Ook werd er geloofd dat de ziel aangaf wat een persoon in zijn
leven kon bereiken. Ze geloofden dat de ziel van een koning of een prins voor altijd
aanwezig zou zijn, omdat hij uit een reinere plek is ontstaan.
NAAR HOOFDSTUK 20
|